Studiekeuze meer richten op arbeidsmarkt

“Jongeren willen geen loopbaan, maar een zitbaan”. Deze woorden sprak Hans de Boer in 2007 toen hij verslag deed van zijn activiteiten als voorzitter van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. De Boer was daarna van 2014 tot 2020 voorzitter van VNO-NCW. De jeugdwerkloosheid was in het begin van deze eeuw hardnekkig: ca. 11%. Toch waren er toen openstaande vacatures. Met zijn krasse uitspraak wilde De Boer zeggen dat te veel jongeren een kantoorbaan wilden. Ik moest aan hem denken toen ik kennis had genomen van de conclusie  van de Staatscommissie Demografische Ontwikkeling 2050 dat scholieren en studenten vaak niet de opleiding kiezen waaraan de maatschappij behoefte heeft. Scherper verwoordde het  Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dit probleem vorig jaar in het rapport Kennisnotitie Arbeidsmarktkrapte: “Houden we vast aan de vrije studiekeuze, of perken we die in ten faveure van een gerichtere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt?”

 

De huidige arbeidsmarkt  heeft een uniek probleem: er zijn meer vacatures dan werklozen. Per 100 werklozen zijn er 114 vacatures. Je zou dus kunnen aannemen dat vrijwel alle schoolverlaters een baan vinden en dat de werkloosheid gering is. Echter, van welke doelstelling ga je bij het vervullen van vacatures uit: die van de werkzoekende die een mooie baan wil met een zo hoog mogelijk inkomen, die van de werkgever die meer omzet en winst wil maken, of van maatschappelijke behoeften? De staatscommissie en het SCP gaan uit van het laatste. Mede dankzij de planbureaus krijgt het streven naar een hoge maatschappelijke in plaats van een reële, financiële  welvaart, steeds meer belangstelling. Daarvoor hebben zij criteria ontwikkeld. Het is aan politici om daarin keuzes te maken en niet meer uitsluitend te vertrouwen op marktwerking en economische globalisering. Welke oplossingen ook worden gekozen, het is verstandig nog eens goed naar de arbeidsmarktcijfers te kijken, want daaraan ontbreekt het een en ander.

 

Zo berekent het CBS dat de omvang van de beroepsbevolking groot genoeg is om meer vacatures te vervullen. Het  gaat echter uit van een te grote beroepsbevolking. Namelijk het aantal personen van 15 tot 75 jaar, die betaald werk hebben of recent werk hebben gezocht en beschikbaar zijn. Er zou daardoor eind vorig jaar een onbenut arbeidspotentieel zijn van 1,2 miljoen personen. Dit aantal is te groot, want er wordt geen rekening gehouden met de leerplichtige leeftijd tot 16 jaar en met de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar. Bovendien kan het aanboren van dit hoge arbeidspotentieel ongunstig zijn voor de maatschappelijke welvaart. Iedereen moet uiteraard vrij zijn om tijdens zijn pensioen te blijven werken, maar het is niet wenselijk en niet realistisch om alle pensioengerechtigden tot 75 jaar te beschouwen als mogelijke werkenden. Deeltijders stimuleren langer te gaan werken, kan rekenkundig, maar vergroot het aantal vacatures in de kinderopvang en het is de vraag of het voor een goed gezinsleven verstandig is als beide partners langer gaan werken. De potentiële  beroepsbevolking kan wel enigszins worden verhoogd door het inzetten van asielzoekers die tot nu toe niet mogen werken.

 

Over de omvang van het aantal vacatures kan ook worden getwist. Duidelijk is wel dat veel werkgevers geen personeel kunnen vinden. Vacatures worden gemeten door CBS en UWV. Daarvoor worden veel statistische technieken gebruikt, want een centraal meldpunt waar werkgevers al hun vacatures melden, bestaat niet. Hoe nauwkeurig deze metingen ook zijn, er wringt iets. Er is namelijk een tekort aan stageplaatsen. Door deze aan te bieden kan een deel van het vacatureprobleem voor de nabije toekomst worden beperkt. Waarom doen werkgevers dat niet? Jaren geleden, tot ca. 2000, waren bedrijven actiever. Ze hadden, met het oog op de toekomst, hun eigen scholingsvoorzieningen. Nieuw personeel kreeg een arbeidscontract aangeboden, veelal met een proeftijd van een half jaar. Voldoende lang om de kneepjes van de nieuwe baan onder de knie te krijgen. Die proeftijd zou je kunnen zien als een (betaalde) stage met perspectief op een vaste baan. Vooral kleine bedrijven maakten voor het opleiden van nieuw personeel gebruik van de centra vakopleiding van Arbeidsvoorziening. Werkgevers volgen nu andere wegen. Hooggekwalificeerde medewerkers die het hoger onderwijs niet kan leveren, trekken zij aan uit het buitenland. Daarnaast zetten ze, mogelijk gemaakt door de doorgeschoten flexibilisering van de arbeidsmarkt, laaggekwalificeerde arbeidsmigranten in.

 

Terug naar het begin van deze blog. Waarom kiezen jongeren opleidingen waaraan de maatschappij weinig behoefte heeft? Uit een recente analyse van het Centraal Planbureau blijkt dat scholieren hun studiekeuze niet aantoonbaar baseren op de baankansen en startsalarissen van een opleiding. Ook blijkt dat de informatievoorziening bij de studiekeuze beperkt is, hoewel het UWV toch regelmatig overzichten geeft van kansrijke beroepen. Het advies van het SCP om de vrijheid van studiekeuze te beperken, dat er toch al ruim een jaar ligt, heeft onder politici weinig aandacht getrokken. Toch moet er iets gebeuren om de arbeidsmarktproblemen op te lossen. Daarvoor moeten maatschappelijk zinvolle opleidingen worden gestimuleerd en andere opleidingen afgeremd. Om dat goed te doen, zouden  onderwijs-, arbeidsmarkt- en sectorbeleid meer geïntegreerd moeten worden. Iets voor de kabinetsformatie?