Schijnoplossingen voor vacatureprobleem?

Werkgevers zitten met een probleem: ze krijgen hun 450.000 openstaande  vacatures niet vervuld. Werkgevers en overheid hadden dit probleem kunnen voorkomen, schreef ik in mijn blog van 30 mei jl. Het regent nog steeds oplossingen. Twee licht ik eruit: 1. verhoog de arbeidsparticipatie van de beroepsbevolking en 2. de arbeidsproductiviteit moet omhoog. Beide zijn discutabel.

 

Volgens berekeningen van het CBS kan de arbeidsparticipatie omhoog, want in 2020  zou er een onbenut arbeidspotentieel zijn van ruim 1 miljoen personen. Daarbij wordt uitgegaan van de  potentiële beroepsbevolking van 15 tot 75 jaar. Waarom zo’n ruime definitie? Er bestaat toch een leerplicht tot 16 jaar en zelfs tot 18 jaar als de jongere niet over een startkwalificatie beschikt? De pensioengerechtigde leeftijd bedraagt thans 66 jaar en 7 maanden en zal in 2024 67 jaar zijn. Om demografische redenen zal die wellicht omhoog gaan, maar 75 ligt wel heel ver weg en zal voor velen sociaal onaanvaardbaar zijn. Uiteraard speelt het probleem dat door vergrijzing de arbeidsparticipatie van de bevolking afneemt waardoor geleidelijk aan de werkende bevolking steeds meer ouderen moet onderhouden. Maar nu al rekenkundig iedereen tot 75 meerekenen bij de potentiële beroepsbevolking is op dit moment feitelijk irreëel. Bovendien zou dit slecht zijn voor de vervulling van vrijwilligerswerk.

 

Er is nog een probleem met de arbeidsparticipatie. Vanaf de jaren zeventig in de vorige eeuw is de arbeidsdeelname van vrouwen fors toegenomen. Dat was een succes van de vrouwenemancipatie: waarom zouden vrouwen, ondanks hun opleiding, puur voorbestemd moeten blijven voor huishoudelijk werk. Het had voor de hand gelegen dat daardoor de arbeidsparticipatie van mannen fors zou afnemen. Het idee was immers, zowel huishoudelijke arbeid als beroepsarbeid gelijker te verdelen. Dat gebeurde niet. Over de periode van 1970-2021 nam de arbeidsparticipatie van mannen af van 85 tot 77%, terwijl die van vrouwen bijna verdubbelde van 36 tot 70%. Daardoor nam de totale participatie toe. Dat was goed voor de economie met extra groei en meer koopkracht. Het gevolg daarvan was wel dat er per gezinshuishouding meer beroepsarbeid werd verricht. Hoewel arbeidstijden afnamen, werd veel huishoudelijk werk en kinderopvang uitbesteed omdat mannen niet evenredig meer huishoudelijke arbeid gingen verrichten. Zo ontstond de situatie dat waar vroeger een huishouden kon rondkomen van een eenverdiener er nu twee verdieners nodig zijn. Het consumptieniveau heeft zich aangepast. Als parttimers (met kinderen) meer gaan werken neemt de druk op het huishouden en op eventuele kinderopvang toe. Dat geldt uiteraard ook voor alleenstaande parttimers.

 

Arbeidstekorten kunnen ook worden beperkt door het vergroten van de productiviteit. Deze groeit de afgelopen jaren nauwelijks. Vandaar dat de opeenvolgende kabinetten technische vooruitgang stimuleren. Je kunt de productiviteit ook bevorderen door de arbeidskosten te verlagen. Werkgevers, vooral in de tuinbouw, schoonmaak en distributie, doen dit door het werven van buitenlandse werknemers tegen een karig loon en slechte arbeidsomstandigheden. Dat leidt tot veel uitbuiting. Noem het maar moderne slavernij.

 

Wat doet de overheid aan haar eigen productiviteit? In het Financieele Dagblad van 24 mei jl, schetst Blank, hoogleraar productiviteit van de publieke sector, een somber beeld: “We hebben bij de overheid steeds meer mensen nodig om hetzelfde te presteren, terwijl je eigenlijk het omgekeerde zou verwachten. Dat zien we over de hele breedte van de publieke dienstverlening.”  Ik noem een voorbeeld. In ministeries zitten veel beleidsambtenaren die, vaak in (inter)departementale circuits, visionaire beleidsnota’s maken, maar niet toekomen aan de voorbereiding van daadwerkelijk uitvoerbare wetten en maatregelen. Voorbeelden liggen voor het oprapen. Juist op het terrein van arbeidsmarktbeleid zijn de afgelopen tijd krachtdadige rapporten en adviezen geschreven, maar het duurt jaren voordat met maatregelen de flexibele arbeidscontracten worden aangepakt. Een heel recent voorbeeld is een beleidsnota van het Ministerie van Financiën over de stikstofproblematiek. Zou het niet meer voor de hand liggen dat dit ministerie de problemen en achterstanden bij de Belastingdienst oplost. De oorzaak daarvan ligt overigens zeker niet alleen bij beleidsambtenaren, maar ook bij parlement en kabinet die continu om onderzoek en beleidsnota’s vragen.

 

Dit raakt een ander probleem. De relatie tussen beleid en uitvoering. Het is te gemakkelijk om beleidsvoorstellen over de schutting te gooien naar uitvoerders of naar lagere bestuursorganen. Ook hier is de Belastingdienst een prachtig voorbeeld. Deze veroorzaakte ernstige problemen met de uitbetaling van de kinderopvangtoeslagen. Toen de Belastingdienst werd belast met het verstrekken van deze en andere toeslagen adviseerde haar toenmalige directeur-generaal, Thunnissen dat niet te doen, omdat de dienst daarvoor niet geschikt was. De politiek wilde niet luisteren. Thunnissen kon vertrekken toen ze gelijk kreeg. Ook zien we dat beleidsambtenaren betere arbeidsvoorwaarden hebben dan uitvoeringsambtenaren.

 

Als vergroting van de participatie en de productiviteit geen voldoende oplossing zijn, wat dan wel? Waarom willen we economisch meer groeien dan de arbeidsmarkt aankan? Het is verstandiger om de beschikbare arbeid als een gegeven te beschouwen en het economisch beleid daarop aan te passen. Ook kan nog veel verbeterd worden op de arbeidsmarkt zelf, zodat de beschikbare arbeid optimaal word ingezet. Het onmogelijk maken van veel flexibele arbeidscontracten zou al veel kunnen helpen.