Voorspellen

Medio december 2017 ontving ik de economische prognoses van De Nederlandsche Bank (DNB) en veertien dagen daarna die van het Centraal Planbureau (CPB). Ik vroeg mij af: waarom moeten twee gerenommeerde instituten vrijwel dezelfde publicaties uitgeven en ook nog kort na elkaar? Volstrekt overbodig lijkt mij, vooral ook om dat beide prognoses niet veel van elkaar afwijken. Daarbovenop publiceert het CBS in dezelfde periode de meest recente cijfers van het afgelopen jaar en komt het UWV met voorspellingen over de arbeidsmarkt. Aan cijfers dus geen gebrek aan het eind van het jaar.

 

Dat DNB het werk van CPB dupliceert, vraagt om een verklaring. Om die vraag te kunnen beantwoorden is het zinvol de geschiedenis van beide publieke instellingen te bezien. Het CPB is opgericht eind 1945 door de minister van Handel en Nijverheid, Hein Vos, in het kabinet Schermerhorn-Drees. Dit was een noodkabinet, meteen na afloop van de oorlog ingesteld door de Koningin. Vos had vergaande plannen. Hij was mede-opsteller van Het Plan van de Arbeid van de SDAP en zag nu de gelegenheid de daarin voorgestelde maatregelen uit te voeren. Na oprichting van het CPB, met als eerste directeur Jan Tinbergen, diende Vos zijn concept Welvaartsplan in met vergaande voorstellen om de economie te sturen, gebruik makend van voorstellen van het CPB, en met een publiek-rechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) met vergaande bevoegdheden, maar wel ondergeschikt aan de regering[1]. De coalitiegenoten van de SDAP – de PvdA werd pas in 1946 opgericht – vonden Vos’ voorstellen te dirigistisch, waarna ze drastisch werden gewijzigd. Het CPB behield zijn naam en brengt nog ieder jaar een centraal-economisch plan uit. Maar dit is geen plan, maar een beschrijving van de toestand van de Nederlandse economie, rekening houdend met het overheidsbeleid. Om toch iets van Vos’ gedachtengang te behouden verzonnen politici daarom als compromis ‘indicatieve planning’.  Zo konden politieke partijen eensgezind na de Tweede Wereldoorlog aan de wederopbouw beginnen.

 

De geschiedenis van De Nederlandsche Bank verliep heel anders. Ze werd in 1814 opgericht door Koning Willem I als een soort van NV met als taak de uitgifte van bankbiljetten. In 1914 werden deze bankbiljetten het enige wettige betaalmiddel. Pas In 1948 werd ze genationaliseerd. Haar taken zijn sindsdien geleidelijk aan uitgebreid. Thans is ze verantwoordelijk voor het betalingsverkeer,  toezicht op de banken en voor het monetaire beleid. Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw is het monetaire beleid steeds belangrijker geworden, onder invloed van bijvoorbeeld de Amerikaanse econoom Milton Friedman. De theorie van die andere Engelse econoom Keynes, die een belangrijke rol aan de overheid toekende om de economie te stabiliseren, raakte uit de gratie. Thans zien we dat het macro-economische beleid in de gehele Europese Unie bepaald wordt door de nationale banken van de diverse landen, van bovenaf aangestuurd door de Europese Centrale Bank.

 

Het is begrijpelijk dat DNB vanwege die rol haar werkterrein uitbreidde en tegenwoordig ook analyses maakt over bijvoorbeeld de arbeidsmarkt en regelmatig prognoses uitbrengt. Immers, via het monetaire beleid heeft DNB een belangrijke rol bij het op orde brengen en houden van de Nederlandse economie. Of het monetaire beleid succesvol is, daarover kun je twisten. In het novembernummer 2017 van het economenblad Economisch Statistische Berichten werd daaraan uitvoerig aandacht besteed. De titel van de samenvattende inleiding van zijn hoofdredacteur Jasper Lukkezen zegt veel: “Geen monetaire oplossingen voor politiek onvermogen”. Nog veelzeggender is een artikel van twee medewerkers van DNB waarin wordt weergegeven dat de directeuren van de centrale banken verschillend denken over de toekomst van het monetaire beleid.

 

Het is niet te verwachten dat politieke partijen afstand zullen nemen van het monetaire beleid. Het past ook bij de overheersende neo-liberale maatschappijvisie, dat  geleidelijk aan vorm geeft aan het kapitalisme. Zo past het economisch onderzoek zich aan bij de overheersende politieke visie. Of daarmee DNB het stokje zal overnemen van het CPB en er zo een eind zal komen aan het laatste sociaal-economische ‘kindje’ van Hein Vos ligt niet zonder meer voor de hand. Hoe dan ook, enige coördinatie tussen beide instelling lijkt mij welkom. Het uitbrengen van prognoses vlak na elkaar is niet alleen verwarrend, maar ook verspilling van energie en geld. Dit voorkomen hoort los te staan van de politiek visie.

 



[1] Zie over het ontstaan en opheffen van de PBO mijn boek Waar is Arbeid gebleven?, p. 111 e.v., Leeuwarden, 2017.