Openstaande vacatures vragen om scholing op maat

 

Het aantal openstaande vacatures is de laatste kwartalen sterk toegenomen en bedraagt thans ruim 450.000. Dit is een groot probleem waar werkgevers momenteel mee kampen. Voor een deel is dat hun eigen schuld is. Bedrijfsleven en overheid zijn minder gaan investeren in scholing, terwijl dit het middel bij uitstek is om onbenut arbeidspotentieel te laten instromen. Vorige week verschenen twee rapporten die tot nu toe te weinig aandacht kregen over het vacatureprobleem. Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht publiceerde gegevens over Leven Lang Ontwikkelen (LLO) in de periode 2004-2020 [1] en het UWV publiceerde met medewerking van het CBS gegevens over onbenut arbeidspotentieel[2]. Tevens verscheen een advies van de SER over het probleem.

 

Volgens het CBS behoorden in 2020 1.114.000 personen tot het onbenut arbeidspotentieel. Daarvan stonden  322.000 bij het UWV ingeschreven als werkzoekend. Daarvan had 40% een kansrijk beroep. Toch vonden ze geen werk omdat ze onder andere niet (meer) over de juiste diploma’s beschikten of de Nederlandse taal onvoldoende beheersten. Leg je deze gegevens bij het rapport van het ROA, dan zie je een belangrijke oorzaak van het vacatureprobleem. Gedurende de periode 2004-2020 is de deelname aan werkgerelateerde cursussen gedaald. Ook het percentage van taken waarvan men op de werkvloer kan leren daalt gestaag. Er komt dus weinig terecht van het LLO dat de laatste jaren beleidsmatig veel aandacht kreeg.

 

Bovenstaande riep bij mij een herinnering op. Zo’n 20 jaar geleden bracht ik een werkbezoek aan één van de grootste scheepsbouwers in Nederland: IHC in Kinderdijk. De directeur personeelszaken zei met trots dat zijn bedrijfsschool betere werknemers afleverde dan het ROC, niet alleen praktisch maar ook theoretisch. Bedrijfsscholen zijn belangrijk als stageplaats voor leerlingen in de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL) om een startkwalificatie  te verkrijgen. Het ROA meldt in zijn rapport dat de cursusdeelname onder praktisch geschoolden zonder startkwalificatie in 2020 op het laagste niveau stond sinds 2004. Het lijkt erop dat het belang van bedrijfsscholen is afgenomen sinds de directeuren personeelszaken hun naam hebben veranderd in Human Resources Manager. Werkgevers zouden dus beter hun aandacht kunnen richten op het (bij)scholen van onbenut arbeidspotentieel dan op het binnenhalen van arbeidsmigranten, ook al zullen deze op korte termijn meer bijdragen aan bedrijfswinsten.

 

Ook de overheid, en in het bijzonder het Ministerie van Onderwijs, mag veel worden verweten. Jaren geleden werd er veel aandacht besteed aan het scholen van werkzoekenden. Arbeidsbureaus beschikten over scholingsdeskundigen die goed geïnformeerd waren over perspectiefvolle opleidingen en goede relaties met bedrijven onderhielden. Zo nodig stelden zij een subsidie beschikbaar aan werkgevers om werkzoekenden op te leiden. Bedrijven moesten garanderen dat werkzoekenden na de opleiding  in dienst werden genomen. Daarnaast beschikte de overkoepelende Arbeidsvoorzieningsorganisatie over een subsidieregeling voor de praktijkcomponent van de BBL (voor kenners: de BVJ, Bijdrageregeling Vakopleiding Jeugd), op voorwaarde dat werkgeversorganisaties daarvoor een goed plan indienden. 

 

Tot het begin van deze eeuw werden werkzoekenden eveneens opgeleid door scholingsinstituten waarover Arbeidsvoorziening zelf beschikte: de Centra Vakopleiding voor Volwassenen. Deze verzorgden tevens tegen betaling scholing voor bedrijven. In deze centra werden werkzoekenden binnen twee jaar opgeleid tot en met het niveau van startkwalificatie. Daarvoor was een speciale onderwijsmethodiek ontwikkeld waarbij cursisten een programma ‘op maat’ kregen, rekening houdend met hun kennis en ervaring. De cursus werd in een bedrijfsomgeving gegeven, zodat cursisten geen stage hoefden te lopen. Om zoveel mogelijk tijdens de cursus een bedrijf na te bootsen, kregen de cursisten aanvankelijk een arbeidscontract met een loondervingsvergoeding. De centra werden erkend als leerwerkbedrijf. Ze hadden weinig uitval: nog geen 20%. Het onderwijsveld was niet gelukkig met een publieke onderwijsinstelling die niet onder het Ministerie van Onderwijs viel. Daarom werden de centra in 2003 overgenomen door de ROC’s. Tegen de afspraak in zetten de ROC’s de werkzaamheden van de centra niet voort. De docenten van de centra, die allen uit de praktijk kwamen en veelal niet over een onderwijsbevoegdheid beschikten, werden geleidelijk aan ontslagen. In feite betekende dit de ontmanteling van een succesvol scholingsinstituut.

 

Thans zouden de Centra Vakopleiding uitermate geschikt zijn om mee te helpen aan het vervullen van vacatures door scholing op maat te bieden. Heroprichting zal moeilijk zijn. Dat geldt minder voor het werk van de arbeidsbureaus. Scholingskennis is nog aanwezig bij het UWV en bij de in alle 35 arbeidsmarktregio’s aanwezige Leerwerkloketten, een onafhankelijk samenwerkingsverband tussen gemeenten, ROC’s en UWV[3].

 



[1] ROA, Leven lang ontwikkelen in Nederland, ROA, Maastricht. 2021.

[2] UWV, Samenstelling van onbenut arbeidspotentieel, Amsterdam, 2022.

[3] Zie voor meer informatie over arbeidsbureaus en Centra Vakopleiding: L. Hoffman, Waar is Arbeid gebleven?, Leeuwarden, 2017, p. 301-345.

 

Nieuws

 

In ESB verscheen van mijn hand een recensie van Het professionele tijdschrift in de transitie van de Nederlandse maatschappij, 1850-1920, geschreven door Willem Molle. Dit boek beschrijft de geschiedenis van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, De Ingenieur, Economisch Statistische Berichten en het Nederlands Juristenblad.

Zie:

https://esb.nu/esb/20070594/het-professionele-tijdschrift-en-zijn-maatschappelijke-betekenis