Hoe meet je werkloosheid?

De hoogte van de werkloosheid kan op verschillende manieren in kaart worden gebracht. Het CBS publiceert regelmatig werkloosheidscijfers. Het aantal werklozen wordt niet geregistreerd via een telling, maar berekend met behulp van een enquête, de Enquête Beroepsbevolking. Registreren van alle werklozen is onmogelijk. Het UWV registreert wel, maar alleen het aantal personen met een WW-uitkering. Gemeenten registreren het totaal aantal bijstandsuitkeringen, maar onderscheiden niet werkzoekenden met een bijstandsuitkering en de zogenaamde nuggers (niet-uitkerings-gerechtigden) die op zoek zijn naar een baan. We moeten het dus vooral doen met de cijfers van het CBS om inzicht te krijgen in de totale werkloosheid. Maar hoe exact zijn die cijfers?

 

Volgens het CBS waren er in oktober jl. 277.000 werklozen; 2,9% van de beroepsbevolking. Volgens nieuwe berekeningen van het CBS, gebaseerd op richtlijnen van de Europese Unie die volgend jaar worden toegepast, zou de werkloosheid in oktober met  1,1 procentpunt toenemen tot 4%. Oorzaak is een andere methodiek van tellen met andere werkloosheidsdefinities en vraagstellingen. Door definitiewijzigingen kan de werkloosheid er dus plots heel anders uit zien. Zo realiseerde het Kabinet Rutte-II zijn grootste bijdrage aan het werkgelegenheidsbeleid in 2015 via aanpassing van de urengrens bij de definitie van een werkloze waardoor de werkloosheid optisch met 1- á 2%-punt daalde. Ik schreef daarover in mijn blog van 14 november 2018. Volgend jaar wordt dit dus teruggedraaid.

 

Werkloosheidscijfers publiceren op basis van registreren stopte toen de arbeidsbureaus/centra voor werk en inkomen begin deze eeuw werden opgeheven. Deze registreerden zowel het aantal werkzoekenden met als zonder uitkering. Daarnaast publiceerde het CBS de werkloosheid net als nu op basis van de Enquête Beroepsbevolking. Het  CPB berekende vervolgens op basis van beide berekeningen de werkloze beroepsbevolking. Hoewel arbeidsbureaus, CBS en CPB dezelfde definities  gebruikten, zaten er grote verschillen in de gepresenteerde werkloosheidscijfers.  Dat was verwarrend voor het werkgelegenheidsbeleid, maar kabinetten konden daardoor wel passende gebruik maken van de verschillende cijfers. Bij de voorbereiding van de begroting werd veelal gebruik gemaakt van de hoge werkloosheidscijfers van de arbeidsbureaus en bij de rapportages over het beleid van de doorgaans lagere CBS-cijfers; succes verzekerd. Een extra probleem was dat toen veel werklozen een uitkering kregen op basis van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en daardoor uit de werkloosheidscijfers verdwenen. Soms was het namelijk financieel voordeliger voor werkgever en werknemer iemand arbeidsongeschikt in plaats van werkloos te laten verklaren. Daaraan kwam een eind toen in 2006 de WAO werd vervangen door de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).

 

Ik werkte in die jaren bij Arbeidsvoorziening en was nauw betrokken bij de verzameling en controle van de werkloosheidscijfers van de arbeidsbureaus. Met medeweten van de hoofddirectie schreef ik toen op persoonlijke titel een artikel in het economenblad ESB[i] over het gedoe met arbeidsmarktcijfers door ze naast elkaar te zetten met als conclusie dat die van de arbeidsbureaus het meest betrouwbaar waren. Ik veroorzaakte daarmee slechts een stormpje in een glas water. De Directeur-Generaal van het CBS schreef een boze brief aan de algemeen directeur van Arbeidsvoorziening met het verzoek mij te corrigeren. In een antwoordbrief, die ik zelf mocht schrijven, nam de laatste het voor me op. Het enige effect van mijn artikel was een interessante discussie in ESB.

 

Straks worden de werkloosheidscijfers bepaald door middel van een enquête, niet alleen in Nederland maar in de gehele Europese Unie, op basis van gelijke definities en eenzelfde methodiek van enquêteren. Voordeel daarvan is dat de werkloosheidscijfers binnen de EU goed vergelijkbaar worden. Ze blijven echter vatbaar voor manipulatie. Ook weet je in deze tijden van overvloed aan enquêtes niet of de cijfers voldoende betrouwbaar zijn.

 

Het ligt voor de hand een relatie te leggen met het advies van de Commissie Borstlap waarin voorstellen worden gedaan voor stimulering van een activerend en inclusief arbeidsmarktbeleid onder meer door het aanpakken van de wirwar aan flexibele arbeidscontracten en het grote aantal oneigenlijke zelfstandigen zonder personeel. Daartoe pleit de commissie voor meer samenhang in het gevoerde arbeidsmarktbeleid, waarbij er geen onderscheid meer wordt gemaakt in de behandeling van werkzoekenden met een WW- en bijstandsuitkering. De commissie zegt niets over werkloosheidscijfers, maar haar aanbevelingen lijken veel op herstel van de oude arbeidsbureaus, nu in de vorm van loopbaanwinkels. Dan kunnen alle werkzoekenden weer gewoon worden geteld zonder ingewikkelde enquêtes.

 

De mogelijkheid om de werkloosheidsdefinitie te variëren blijft uiteraard altijd bestaan….

 



[i] L. Hoffman, Zoeken naar werkloosheid, ESB, 19 februari 1997, p. 157.