Probleem flexibele arbeid vergt alsnog snelle actie

 In januari 2020 publiceerde de Commissie-Borstlap haar rapport  In wat voor land willen wij werken? met ingrijpende voorstellen om een eind te maken aan de groei van flexibele arbeidscontracten. In zijn toelichting rekende Borstlap fors af met het arbeidsmarktbeleid van de laatste jaren. De bakens moesten volgens hem worden verzet en snel ook. In mijn blog van 4 februari 2020 heb ik uitvoerig aandacht besteed aan dit rapport. Van de gewenste snelheid is echter niets terecht gekomen. En dat komt niet door de toen aanstaande verkiezingen van 2021, door de langdurige kabinetsformatie of door corona. Er was veel waardering voor het rapport, zowel van kabinet als oppositie. Ook sociale partners uitten hun instemming, al was er natuurlijk wel commentaar op specifieke voorstellen. Daarom is het een schande dat het probleem van de flexibele arbeidscontracten zo lang blijft voortsudderen. Waarom kwam de Tweede Kamer niet in actie?

 

Heel anders ging dat in de jaren tachtig toen het arbeidsmarktbeleid er niet in slaagde een eind te maken aan de groei van het aantal langdurig werklozen. Toen kwam de Tweede Kamer met succes in actie. In 1986 kwamen de kamerleden Willem Vermeend en Frans Moor (PvdA) met een initiatief wetsvoorstel ‘betreffende het bevorderen van werkgelegenheid voor langdurig werklozen’ (Wet Vermeend-Moor). Dat was voor beiden een ingewikkelde klus, maar ze kregen steun van de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Jan de Koning. Deze gaf twee Kamerleden uit de oppositie toestemming gebruik te maken van ambtenaren van zijn ministerie die goed op de hoogte waren van de werking van de arbeidsmarkt. Misschien vond hij het een goede actie van de beide PvdA’ers en was hij zelf er niet in geslaagd dit in het kabinet Lubbers voor elkaar te krijgen. Dit kabinet presenteerde zich namelijk als een no-nonsense-kabinet dat de economie op orde wilde brengen door bezuinigingen op en afstoten van overheidstaken. De wet Vermeend-Moor werd aangenomen en werd een succes, zoals vastgesteld in een evaluatie-onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Nederlands Economisch Instituut werd uitgevoerd.

 

Toch wordt er wel geregeld aandacht besteed aan het probleem van de flexibele arbeidscontracten. Regelmatig duikt de problematiek op bij discussies over de kabinetsformatie – het volgende kabinet moet dat oplossen – en in beleidsstukken van vakbeweging en werkgeversorganisaties. Bijvoorbeeld in het in juni verschenen SER-advies Sociaal-Economisch Beleid 2021-2025. Hierin wordt duidelijk herhaald dat de SER de adviezen van de Commissie-Borstlap onderschrijft. Deze week dook echter een ernstig probleem op. De Nederlandsche Bank (DNB) vindt, hoewel ze achter het advies staat, dat meer aandacht moet worden besteed aan de te starre vaste arbeidscontracten. In een nota van vier van haar medewerkers die door middel van een persbericht van DNB op 4 oktober jl. werd gepubliceerd wordt dit duidelijk gemaakt[i]. Een dergelijk actie is uitzonderlijk, want DNB is waarnemend lid van de SER-commissie die het advies voorbereidde. Het is niet gebruikelijk dat waarnemend leden van SER-commissies publiekelijk afstand nemen van een advies, al werd dat zo niet in het persbericht gezegd. Uit de nota blijkt ook dat DNB het begrip brede welvaart nog niet volledig heeft omarmd. Er staat: dat “een goed functionerende arbeidsmarkt niet alleen bijdraagt aan, duurzame groei, welvaart en welzijn, maar ook aan een goed functionerende monetaire unie. Het maakt de economie beter bestand tegen schokken en zorgt voor een betere transmissie van monetair beleid.” Daarvoor moet er bescherming komen voor flexibele contracten, maar het is van nog groter belang dat er meer wendbaarheid voor werkgevers in de vaste contracten moet komen. Deze zijn namelijk voor werkgevers inflexibel, kostbaar en risicovol. Dit is volgens DNB vooral relevant voor het MKB. Ik vrees echter dat vooral het kleine MKB, zeg minder dan 10 werknemers, meer last heeft van de concurrentie van internetbedrijven die dezelfde producten aan de man brengen (overigens door middel van bezorgers met flexibele arbeidscontracten).

 

Ik keer terug naar de Tweede Kamer. Er zijn twee redenen waarom ze in actie moet komen. Het mag toch niet zo zijn dat een zelfstandige overheidsorganisatie, die niet democratische wordt gecontroleerd, als DNB, bepaalt hoe het arbeidsmarkt moet worden ingevuld. Laat DNB zich beperken tot waarvoor ze is opgericht: het reguleren van een goede kapitaal- en geldmarkt. Als de SER daarvoor unaniem aanbevelingen doet kan de politiek daarvan gebruik maken. Vervolgens moet het parlement daarover beslissen. En als het kabinet niet met voorstellen komt, laat de Kamerleden dan het voorbeeld volgen van hun voorgangers Vermeend en Moor in 1986.

 



[i] Marco Hoeberichts, Maikel Volkerink, Cindy Biesenbeek en Gaston van der Meulen, Toekomst van de arbeidsmarkt, DNB, oktober 2021.