Generale repetitie voor het klimaat

Het is ongehoord, maar toch. De grootste bijdrage aan het klimaatbeleid kwam tot nu toe van de corona-pandemie en hieruit volgende lockdowns. Deze leidden tot een forse vertraging van de economische groei, en daardoor van de uitstoot van CO2. Hebben we dus een ramp nodig om milieudoelstellingen te realiseren? Wat dat betreft zou je de jaren 2020 en 2021 kunnen zien als een soort van generale repetitie hoe het klimaat te verbeteren. Maar dan een generale repetitie waarvan weinig is geleerd. Alles is er inmiddels op gericht om de periode van vóór de pandemie te herstellen. De economie moet weer groeien, want we willen weer blijven genieten van een groeiende welvaart. Hoe serieus worden hierbij de analyses over de klimaatverandering met opwarming van de aarde genomen?  Aan adviezen en beleidsvoornemens ontbreekt het niet. Ze staan alle overzichtelijk vermeld op de overheidssite www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/klimaatverandering.

 

Als er iets mis is in de maatschappij ligt het voor de hand instanties, bedrijven of personen aan te wijzen die voor een oplossing moeten zorgen, zonder de hand in eigen boezem te steken. Een prachtig voorbeeld daarvan is hoe we aankijken tegen economische groei. Zo langzamerhand is er een brede overeenstemming dat die groei een slechte maatstaf is voor de welvaart als ze wordt weergegeven als groei van het bruto binnenlands product (BBP). Vandaar dat door het CBS in samenwerking met de drie planbureaus (CPB PBL en SCP) de monitor brede welvaart is ontwikkeld. Deze monitor bevat een groot aantal indicatoren die direct of indirect van invloed zijn op de welvaart: BBP, welzijn, materiële welvaart, gezondheid, arbeid en vrije tijd, wonen, samenwerking, veiligheid en milieu. Maar hoe ga je daarmee om? Het zou aardig zijn om deze indicatoren zodanig te operationaliseren dat ze samen zijn te vatten tot één indicator.  Er zijn zelfs wetenschappers, bijvoorbeeld aan de Universiteit van Utrecht en de RABO-bank, die zo’n indicator samenstellen. Dat is een leuke tijdsbesteding, maar het effect is eigenlijk zinloos. Welvaartsindicatoren zijn onvergelijkbaar en iedereen hangt er een eigen subjectieve waarde aan. Er is één gemeenschappelijk kenmerk: hoeveel geld wil je aan de welvaart uitgeven. Dat vraagt om politieke keuzes, die in eerste instantie moeten worden gemaakt tijdens de jaarlijkse begrotingsbehandeling in het parlement. Daarmee ben je terug bij het BBP, of beter gezegd: het nationale inkomen. Essentieel is of en hoe we dat laten groeien en vervolgens verdelen over de bevolking en diverse overheidsactiviteiten.

 

Daarmee legt de bal bij het parlement. Maar de bal ligt ook bij de burgers. Het nationale inkomen gaat naar alle burgers in de vorm van arbeids- en kapitaalinkomen, waarover belasting wordt betaald waaruit overheidsuitgaven worden gedaan. In een goed werkende democratie bepalen uiteindelijk de burgers hoe het nationaal inkomen wordt besteed en verdeeld. In de discussie over het klimaat wordt dat wel eens vergeten. Vaak worden bedrijven en boeren aangewezen als de grote veroorzakers van de broeigassen. Zij zouden meer van hun inkomen moeten uitgeven aan milieubesparende investeringen, eventueel daarbij geholpen door de overheid, of hun bedrijf stoppen. Maar burgers kunnen zelf ook veel doen. Bij consumptieve aankopen wordt veelal gekozen voor het goedkoopste product. Milieu- en klimaateffecten zijn meestal bijzaak. De mensen beslissen bijvoorbeeld zelf of ze een energieverslindende vliegvakantie kiezen. En als ze dat doen, spreekt het van zelf dat er bedrijven zijn die ze aanbieden. Tegelijkertijd zien we dat die bedrijven met reclames de burgers daartoe verleiden. Hetzelfde zien we op de snelweg. Je bent een zombie als je je aan de maximum snelheid houdt; er wordt toch nauwelijks gehandhaafd. Vervolgens bieden autoproducenten steeds duurdere auto’s aan die snelheden kunnen halen die je nergens mag rijden. Zo lang consumenten daarin meegaan en producten aanschaffen die het milieu vervuilen en de aarde opwarmen, zijn er bedrijven die deze willen produceren.

 

Hoe kunnen we dit voorkomen? De corona-pandemie leert ons dat indien de groei lager wordt, de uitstoot van broeigassen vermindert en het nationale inkomen lager wordt. De Club van Rome bepleitte niet voor niets al begin jaren zeventig een beperking van de economisch groei door de productie te beperken. Dat deed ze niet alleen vanwege het milieu, maar ook vanwege de uitputting van grondstoffen. We moeten er dus rekening mee houden dat in de toekomst ons inkomen niet meer zal groeien. We kunnen dat op ons af laten komen. Het lijkt me echter beter die verlaging te sturen, door niet alleen te wijzen naar bedrijven die vervuilen of naar de overheid die ze daartoe met maatregelen moet dwingen, maar ook door bewust genoegen te nemen met een stabilisatie van onze welvaart.  In navolging van Tinbergen in zijn artikel[i] over het tweede Rapport van de Club van Rome: Laat de opstellers van het komende regeringsprogramma “zich realiseren hoe onze kinderen en kleinkinderen, die het jaar 2050 zullen zien verschijnen op hun kalenders, na een hopelijk gezellig doch sober oudejaarsfeest van 2049, over ons zullen denken”.

 



[i] J. Tinbergen, Het tweede rapport van de Club van Rome, ESB, 13 november 1974.