Niet bij geld alleen

Nu het erop lijkt dat de coronapandemie haar eind nadert, is de Nederlandse economie bijna terug bij af. Er was weliswaar een forse inzinking van de economische groei, maar de bedrijvigheid herstelt zich. De werkloosheid blijft laag, veel bedrijven kunnen zelfs moeilijk aan geschikt personeel komen. De verklaring is simpel. De economische malaise had geen economische oorzaken. De bestedingen herstellen zich, de exportpositie is goed en de overheidsfinanciën zijn op orde. De overheid heeft veel bedrijven met forse subsidies geholpen. Helaas zijn er bedrijven die desondanks het loodje legden, maar andere ondernemers zullen hun activiteiten snel overnemen. Of bepaalde publieke voorzieningen het zullen redden, zal afhankelijk zijn van de het nieuwe kabinet.

 

Ook het economisch beleid is bijna terug bij af. Het zou verstandig zijn geweest tijdens de pandemie de bakens te hebben verzet. Toen de economie pas op de plaats maakte, hadden voorstellen kunnen worden voorbereid om de economie op het spoor te zetten van een duurzame economie. Waarom worden breed gedragen adviezen van SER en planbureaus niet overgenomen? De demissionaire status van het kabinet hoeft daarvoor toch geen excuus te zijn? Helaas is deze problematiek Europees. Een prachtig voorbeeld van het terug bij af zijn is de Europese Centrale Bank (ECB). Deze maand kondigde zij aan dat ze zal doorgaan met het fors opkopen van staats- en bedrijfsleningen en dat de rente laag moet blijven, zo lang de inflatie niet structureel boven de 2% komt. De inflatie is nu weliswaar hoger, maar volgens de ECB is dat tijdelijk. De vraag is overigens of steeds meer ongericht geld in de maatschappij pompen op den duur niet tot een te hoge inflatie leidt. Het monetaire beleid blijft dus in principe ongewijzigd, hoewel iedere macro-econoom moet weten dat je daarmee de economie niet op orde brengt, vooral niet als de wereld voor grote uitdagingen staat.

 

Vanwege het monetaire beleid krijgen centrale banken steeds meer verantwoordelijkheid. Dat willen ze ook. Zo heeft de Amerikaanse centrale bank, de FED, zich naast een inflatiedoel ook volledige werkgelegenheid als doel gesteld. En De Nederlandsche Bank geeft steeds meer ongevraagd adviezen over bijvoorbeeld woonbeleid, klimaatbeleid en arbeidsmarktbeleid. Deze adviezen overlappen steeds meer die van het Centraal Planbureau. Het is verbazingwekkend hoe politieke partijen van links tot rechts het monetaire beleid omarmen. In 2014 deed de PvdA dit met het rapport van de Commissie-Melkert, De Bakens verzetten. Hierin staat dat centrale banken “zich erop moeten richten dat het handhaven van prijsstabiliteit van rond de 2% mede in dienst wordt gesteld van het direct bevorderen van werkgelegenheid”. Daarnaast moet het beleid democratisch worden. De VVD accepteert het monetaire beleid kritiekloos, maar het CDA vindt dat de ECB een te grote rol heeft, wat een risico voor de financiële stabiliteit is. Door het monetaire beleid te democratiseren en het tevens een werkgelegenheidsdoelstelling te geven, wordt een begin gemaakt met het doorvoeren van een nieuwe economische theorie die sinds kort veel belangstelling krijgt: de Modern Monetary Theory (MMT). Deze gaat ervan uit dat overheid en centrale bank één geheel zijn. De overheid wordt verantwoordelijk voor het monetaire beleid en mag onbeperkt geld scheppen totdat er volledige werkgelegenheid is bereikt.

 

Er ligt echter een flinke adder onder het gras. Vergeten wordt dat monetair beleid, ook die van MMT, als uitgangspunt heeft dat de publieke sector zo klein mogelijk moet zijn en evenwicht in de economie moet brengen door middel van geldschepping of -vernietiging en het manipuleren van de rentevoet. Deze visie is afkomstig van de Amerikaanse econoom Friedman. Diens conservatieve maatschappij-opvattingen worden nog steeds verspreid door de Mont Pèlerin Society (MPS) en de Edmund Burke Stichting. Deze vinden zelfs dat het monetaire beleid het enige macro-economische beleid zou moeten zijn. In Nederland werd dit monetaire beleid vooral bepleit door de Rotterdamse hoogleraren Pieter Korteweg (tevens lid van de MPS) en Eduard Bomhoff. Korteweg was van 1981 tot 1986 topambtenaar bij het Ministerie van Financiën en had dus een grote invloed op het beleid. Bomhoff was na zijn hoogleraarschap voor de Lijst Pim Fortuyn (LPF) vice-premier en minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het Kabinet-Balkenende I. Kort daarvoor was hij kritisch lid van de PvdA en vervolgens overgestapt naar de LPF.

 

Steeds vaker wordt vergeten dat het monetaire beleid zoals dat thans wordt gevoerd een conservatieve oorsprong heeft. Dit beleid zal dan ook falen als je maatschappelijk doelstellingen wilt bereiken om de aarde voor alle bewoners leefbaar te maken. Daarvoor is meer nodig dan manipuleren met geld gebaseerd op vergane opvattingen.