Europese ‘Marshallhulp’ noodzakelijk

 

De economische crisis als gevolg van het corona-virus is wereldwijd. Daarom is het gewenst dat binnen de Europese Unie eensgezind naar een oplossing wordt gezocht. Vorige week bleek dat Nederland zich zeer terughoudend opstelde toen de Zuid-Europese staten om steun vroegen. Corona heeft de economie voor een groot deel platgelegd en lijkt daarom op een oorlogseconomie. Het ligt dus voor de hand een vergelijking te maken met hoe Europa zich heeft hersteld na de verwoestende Tweede Wereldoorlog. Omdat de industrie toen grotendeels vernield was, kwamen de Verenigde Staten te hulp met het Marshallplan. Je zou kunnen zeggen dat Nederland na de oorlog in een situatie verkeerde als Italië nu. Nederland werd toen gered met een jaarlijkse gift gelijk aan gemiddeld ruim 4,5% van het nationaal inkomen gedurende de periode 1948-1952 (in huidige bedragen: totaal circa 350 miljard euro).

 

Toch zijn er grote verschillen tussen deze twee crises. In Nederland moest na 1945 een grotendeels nieuw productieapparaat worden opgebouwd. Op dit moment ligt de economie slechts voor een deel stil. En als de crisis niet te lang duurt, kunnen de getroffen sectoren na de crisis weer functioneren als vanouds. Wel moet er voor worden gezorgd dat tijdens de stilstand zoveel mogelijk bedrijven overeind blijven met maatregelen zoals het kabinet en het bankwezen die reeds nemen. Het zou schuldeisers en verhuurders van onroerend goed sieren als ze dit volgen: zoveel mogelijk de vorderingen opschorten gedurende de crisis. Het is positief dat sommige beleggers bedrijven vragen voorlopig geen dividenden en bonussen uit te keren. Het zou ook helpen als de veelverdieners (bijv. meer dan € 150.000) een korting op hun salaris accepteren om daarmee hun bedrijf te ondersteunen en solidair te zijn met andere werknemers.

 

In de Zuid-Europese landen lijkt de huidige situatie wel meer op die van Nederland na 1945. Daar is het productieapparaat weliswaar niet vernietigd, maar fors achter gebleven bij de Noord-Europese landen. De invoering van de euro is daarvan een belangrijke oorzaak. Vooral in Griekenland en Italië, die al een slecht functionerende economie hadden. Hun concurrentiepositie werd slechter omdat ze niet meer gebruik konden maken van het wisselkoersmechanisme. In het economenblad ESB van 19 november 2019 stond daarover een ontluisterend artikel van Oscar Soons, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en het Tinbergen Instituut. Hij maakte duidelijk dat de koers van alle eurolanden een gemiddelde is van de koersen die de individuele landen zonder euro zouden hebben gehad. Zuid-Europa zou dan een lagere koers hebben gehad en Noord-Europa een hogere. De invoering van de euro heeft daardoor een ernstige nadelige invloed gehad op de economieën van Italië en Spanje met als gevolg hoge schulden, hoge werkloosheid en tekorten op de handelsbalans. Vooral Nederland en Duitsland hebben daarvan geprofiteerd.

 

Na de bankencrisis van 2008 moesten de eurolanden bezuinigen om te kunnen voldoen aan strenge Europese begrotingsregels. Dit bleek funest voor Griekenland. Hetzelfde dreigt nu voor Italië. De Europese Unie (EU) dwong het land al om te bezuinigen, wat nu door de corona-crisis onmogelijk is. De oplossing is duidelijk. Geleidelijk aan groeit de bereidheid binnen de EU om Zuid-Europa financieel te helpen. Maar ook de oude verplichtingen blijven bestaan. Italië met een overheidsschuld van 132% van het bruto binnenlands product (vgl. Nederland 50% bbp) moet deze schuld met herstructureringsmaatregelen terugbrengen. De rijke EU-landen moeten bereid zijn voldoende middelen over te hevelen naar Italië om daar niet alleen de corona-crisis mee te bestrijden, maar ook samen met de Europese Centrale Bank de zwakke economie, die mede het gevolg is van Europees beleid, te versterken. Gebeurt dat niet dan dreigt een nieuwe eurocrisis met toenemende staatsschulden en mogelijk het einde van de euro.

 

Ik begon deze blog met een verwijzing naar de Marshallhulp. De Verenigde Staten stelden een belangrijk voorwaarde waaraan de Europese landen moesten voldoen. Zij moesten meer gaan samenwerken. Nederland was daartoe bereid en speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming van de Europese integratie. In 1951 startte die samenwerking met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. De euro is niet het sluitstuk van die integratie. Daarvoor is meer eensgezindheid nodig. Het idealisme van toen om in gezamenlijkheid economische problemen op te lossen lijkt thans verdwenen; helaas ook in Nederland.