Het arbeidsvoorzieningsbeleid heeft een slecht geheugen

 

Werklozen zullen er altijd zijn. Zelfs bij een laag werkloosheidspercentage. Voor politici en sociale partners is dit moeilijk te accepteren. Daarom wordt het ontwikkelen van arbeidsmarktbeleid en het verbeteren van de uitvoering daarvan steeds opnieuw als actueel gezien. Op dit moment werkt de Commissie-Borstlap op verzoek van minister Koolmees aan een toekomstig arbeidsmarktbeleid. En de SER wijdde onlangs een conferentie aan de samenwerking tussen overheden, sociale partners en onderwijs bij de uitvoering.

 

Door de jaren heen is voortdurend naar nieuwe maatregelen gezocht. Als je die bekijkt, valt op dat vaak een maatregel na verloop van tijd onder een nieuwe naam met soms een kleine verandering terugkeert. Dikwijls zijn de beleidsmakers daarvan niet eens op de hoogte. Het arbeidsmarktbeleid heeft dus een slecht geheugen. Laten we eens een stukje geschiedenis van de organisatie van het arbeidsmarktbeleid bezien.

 

Na de Tweede Wereldoorlog hebben diverse kabinetten gewerkt aan een sterke arbeidsvoorzieningsorganisatie binnen het Ministerie van Sociale Zaken nadat de SDAP-minister in ballingschap Van den Tempel daarvoor een goedwerkende blauwdruk had ontworpen. Bij de uitvoering  daarvan speelden aanvankelijk vooral ministers van PvdA en later van CDA een belangrijke rol. Na minister Albeda (CDA) kwam de klad er in. Albeda wilde een nieuwe organisatie optuigen samen met sociale partners en een goede coördinatie met sociale zekerheid en arbeidsvoorwaarden realiseren. Het Duitse systeem was daarbij zijn voorbeeld. Hij vroeg in 1979 advies aan de SER, die pas in 1985 adviseerde. Op basis van dit advies werd in 1990 het ontwerp  voor een nieuwe Arbeidsvoorzieningswet van minister De Koning (CDA) vastgesteld. Via de nieuwe wet werden sociale partners en overheid samen verantwoordelijk  voor de uitvoering van de arbeidsvoorziening via het Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening (CBA) en daaronder de Regionale Besturen Arbeidsvoorziening (RBA’s). Helaas ontbrak in dit geheel door verzet van sociale-zekerheidsorganen de relatie met sociale zekerheid.

 

Vier jaar na de vaststelling werden in een evaluatie van de Arbeidsvoorzieningswet behoorlijke gebreken in de nieuwe organisatie vastgesteld. Uiteraard werd de relatie met sociale zekerheid gemist, maar ook met het arbeidsvoorwaardenbeleid, en dus met de financiering door sociale partners. De wet stond namelijk toe dat door middel van een opslag op de WW sociale partners naast de overheid verantwoordelijk voor de financiering konden worden. Van deze mogelijkheid werd geen gebruik gemaakt. De toenmalige minister van SZW, Melkert (PvdA), werd opgezadeld met het vinden van een oplossing. Hij paste in 1996 de wet aan op enkele organisatorische punten, maar negeerde de opmerkingen uit de evaluatie over sociale zekerheid en financiering. Dat negeren had een reden. Bij zijn aantreden als minister in 1994 was besloten bij een bezuiniging de financiële verantwoordelijkheid van de overheid te verkleinen zonder sociale partners financieel medeverantwoordelijk te maken. Het CBA kreeg toen toestemming de lagere overheidsinkomsten te compenseren met middelen uit het Europees Sociaal Fonds (ESF). Het besluit daartoe was genomen na overleg met sociale partners. Dit besluit was strijdig met de voorwaarden van het ESF en heeft later tot veel problemen geleid en mede daardoor tot ondergang van de nieuwe arbeidsvoorzieningsorganisatie. Melkert besloot ook dat scholing niet tot de kerntaken van Arbeidsvoorziening behoorde. Scholing moest commercieel worden ingekocht.

 

Daarbij bleef het niet. In 2001 werd op initiatief van minister Klaas de Vries (PvdA) door het parlement ter vervanging van de Arbeidsvoorzieningwet, de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI) aangenomen. Deze wet betekende de ontmanteling van de arbeidsvoorzieningsorganisatie. De arbeidsbemiddeling werd ondergebracht bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), dat vervolgens in 2009 onderdeel werd van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Het re-integratiedeel  werd geprivatiseerd en ging in 2005 failliet. Minister De Geus (CDA) gaf de aanzet tot onderbrenging van het scholingsonderdeel (de centra vakopleiding) bij de ROC’s , waartoe minister Vermeend (PvdA) in 2003 besloot. Daarmee ging een goed werkend scholingsinstituut ten onder. Minister Asscher ging met de Participatiewet van 2015 nog verder. Deze wet maakte gemeenten verantwoordelijk voor werkzoekenden met een bijstandsuitkering. Het UWV bleef alleen verantwoordelijk voor de werkzoekenden met een WW-uitkering. De werkloosheidsbestrijding werd door deze veranderingen ondergeschikt aan de sociale zekerheid.

 

Alles overziende mag worden geconcludeerd dat de arbeidsvoorziening er in de afgelopen 25 jaar er niet beter op is geworden[i]. Het ligt voor de hand dit de opeenvolgende ministers van SZW te verwijten. Dat is niet terecht. Zij kregen immers kamerbrede steun. Ook de sociale partners mag het nodige worden verweten. Zij deden zes jaar lang over een ambitieuze adviesaanvraag van minister Albeda en schonken geen aandacht aan belangrijke punten daarin. We mogen hopen dat de Commissie-Borstlap goed kennis neemt van de op- en ondergang van het Nederlandse arbeidsmarktbeleid, en niet opnieuw komt met oude, waterige wijn in nieuwe zakken.

 

 

 


 

 



[i] Zie voor een uitvoerig overzicht: Leen Hoffman, Waar is Arbeid gebleven?. Leeuwarden, 2017, deel V.