Een financiële zeepbel

Ooit was de definitie van een onderneming: een vorm van samenwerking tussen kapitaalverschaffers en werknemers om producten voort te brengen voor de gemeenschap. Om een onderneming in stand te houden, moet deze winst maken.  Winst hoeft daarbij geen doel op zich te zijn. Continuïteit is dat wel. De zogenaamde vervangingswaardetheorie bepaalt dan de kostprijs van een product. Dit leerde ik op mijn colleges bedrijfseconomie. Ik leerde ook dat er trucs zijn om de winst te vergroten, zoals de uit de Verenigde Staten overgekomen financieringspraktijk “financial leverage” (financiële hefboom). Deze komt er op neer dat een bedrijf zijn rendement op eigen vermogen (aandelen) kan vergroten door investeringen te financieren met vreemd kapitaal (obligaties of leningen). Er zijn nog meer trucs zoals het gebruik en soms misbruik maken van binnen- buitenlandse belastingvoordelen. Toen ik na de val van de Sovjet-Unie in Praag een managementcursus gaf aan Tsjecho-Slowaakse ondernemers bemerkte ik dat zij daarover stomverbaasd waren.

 

 Die verbazing is nu helemaal over. De trucs zijn over de gehele wereld gemeengoed geworden. Bedrijven hebben niet meer als doel consumenten met hun producten te gerieven, maar willen vooral meer winst maken. De continuïteit hoeft niet meer het doel te zijn. Als de aandeelhouderswaarde kan worden verhoogd door bedrijven of onderdelen daarvan op te heffen of te verkopen, wordt dat gedaan. Bedrijven zijn daarmee rendementsfabrieken geworden. Een mooi voorbeeld was Unilever. Toen dit dreigde te worden overgenomen door Kraft Heinz kon het zijn aandeelhouders tevreden stellen door de verkoop van zijn margarinetak – eens het kernproduct van Unilever – aan de Amerikaanse investeerder Kohlberg Kravis Roberts (KKR). Een ander mooi voorbeeld is TomTom, dat in januari zijn meest winstgevende onderdeel Telematics voor € 910 miljoen verkocht aan het Japanse bandenfabriek Bridgestone. Daarvan gaat € 750 miljoen naar de aandeelhouders; goed voor de beurskoers.

 

 Is dit ernstig? Op het eerste oog niet. De wereldhandel vaart er wel bij en Nederland geniet volop mee. Meer winst betekent meer inkomen, meer consumptie, meer werkgelegenheid en meer welvaart. Maar er zijn nadelen. Om winst te maken hoeft er geen directe relatie te zijn met de reële economie. Ook door de handel in geld en financiële diensten kan de economie groeien. De bankencrisis ontstond doordat banken te veel leningen gaven en de vorderingen in verhandelbare zogenaamde derivaten verkochten. De banken zijn behoorlijk aan banden gelegd, maar de ‘handel in schulden’ bleef doorgaan. Niet alleen door banken, maar ook door zogenaamde schaduwbanken, vaak investeringsmaatschappijen die bedrijven met geleend geld kopen en met winst weer verkopen en financieringsmaatschappijen die handelen in schulden. Schaduwbanken zijn een toenemende zorg omdat ze niet onder het bankentoezicht vallen.

 

 Niemand kan ontkennen dat de handel in bedrijven door middel van het maken van schulden een belangrijke bijdrage levert aan de groei van het bruto binnenlands product (bbp). En een in financiële nood verkerend startend bedrijf is maar wat blij als het zijn verlies kan beperken door verkoop aan een investeringsmaatschappij. Het gevaar bij dit soort van transacties is dat de ene schuld wordt afgekocht met een andere schuld, waardoor een grote financiële zeepbel ontstaat, die geen relatie meer heeft met de reële economie. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid bracht onlangs een prachtig rapport uit met aanbevelingen hoe die zeepbel te voorkomen[1].

 

 Laten we eens kijken naar de schulden in Nederland. In 2018 bedroeg de totale schuld in procenten van het bbp 300%, waarvan 102% huishoudens, 144% niet-financiële bedrijven en 53% overheid. De schuld van bedrijven is enorm, veel groter dan die van de overheid. Toch wordt kritischer gekeken naar de overheidsschuld dan naar de soms risicovolle schulden van bedrijven.  Ook met de schuld van huishoudens is iets aan de hand. Ook die is groter dan die van de overheid, maar wordt wel voor 90% gefaciliteerd door de overheid met investeringsaftrek op hypotheken en andere particuliere leningen. In een recent artikel bewijst Alman Metten dat vooral topinkomens van deze aftrek genieten[2]. Voor hen was die aftrek eigenlijk niet nodig. Daarnaast zien we dat consumenten continu worden gestimuleerd om schulden te maken. De tijd dat je eerst ging sparen alvorens een kostbaar consumptiegoed aan te schaffen, ligt in een ver verleden.

 

 Door een overvloedig gebruik van de  financiële hefboom leven we op een groeiende zeepbel, die eens dreigt te klappen. Om dat te voorkomen is het zinvoller om kritisch te kijken naar de particuliere schuld dan naar de overheidsschuld. Om de aarde leefbaar te houden zouden bedrijven niet de groei van de winsten als belangrijkste doel moeten nastreven.

 



[1] Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Geld en Schuld. De publieke rol van banken, Den Haag, 2019.

[2] Alman Metten, Weggedefinieerd inkomen onttrekt tweedeling en grotere ongelijkheid aan het zicht, Me Judice, 20 november 2018.