Een leven lang leuteren?

Een leven lang leuteren?

 

Een ‘leven lang leren’ staat weer volop in de belangstelling. Technische ontwikkelingen leiden ertoe dat opgedane kennis en vaardigheden snel verouderen. Het is daarom van belang dat werknemers met behulp van scholing die ontwikkelingen bijhouden. Maar wie is daarvoor verantwoordelijk en wie betaalt de rekening? De discussie over die vragen loopt al decennia lang. Theo Bovens, thans Commissaris van de Koning in Limburg, sprak daarom als voorzitter van het College van Bestuur van de Open Universiteit Nederland bij de opening van het academisch jaar in 2008-2009 van een ’leven lang leuteren’. En menig werknemer ervaart het als ‘levenslang leren’.

 

Leven lang leren, of beter permanente scholing, is een samenraapsel van allerlei vormen van scholing en onderwijs. Een integraal cursusaanbod van ‘leven lang leren’ zal nooit bestaan. Het is niet meer en niet minder dan gebruik maken van de reguliere post-initiële publieke en private scholings- en onderwijsvoorzieningen tijdens beroepsarbeid of werkloosheid. Dit wordt al sinds mensenheugenis toegepast door werknemers om carrière te maken en door werkgevers via het leerlingwezen en al dan niet verplicht gestelde in- en externe opleidingsprogramma’s. Jaarlijks volgt ruim vijftig procent van de werknemers een opleiding of cursus, maar er zit nauwelijks groei in en de deelname is ongelijk verdeeld over ouderen, jongeren, hoog- en laag opgeleiden.

 

Nadat vanaf de jaren zeventig in de vorige eeuw werkgevers steeds vaker hun eigen scholingsvoorzieningen afbouwden, bestaat er discussie over de verantwoordelijkheid en financiering van permanente scholing. Vanwege de groeiende flexibilisering van de arbeidsmarkt is deze discussie moeizamer geworden: waarom zou je als werkgever veel investeren in flexwerkers? Aan adviezen heeft het niet ontbroken. Een belangrijk advies over arbeidsmarktbeleid werd ruim veertig jaar geleden al door de OECD aan Nederland en West-Duitsland gedaan om arbeidsmarktbemiddeling, scholing en sociale zekerheid onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van werknemers, werkgevers en overheid te plaatsen.[1] Het advies was gebaseerd op een studie van de Zweedse arbeidsmarkteconoom en directeur ’Manpower and Social Affairs’ bij de OECD, Gösta Rehn.[2] Rehns voorstel was om alle mensen vouchers of opleidingscheques te geven die zij zouden kunnen benutten voor studie, her- en bijscholing en zo nodig bij werkloosheid en vervroegde pensionering. Daarvoor diende een fonds te worden gevormd dat werd gevoed door premies voor sociale voorzieningen en pensioenen. West-Duitsland nam het advies over. Nederland deed dat alleen voor de arbeidsbemiddeling en scholing van werklozen.

 

Nederland heeft de afgelopen veertig jaar uiteraard niet stil gezeten wat betreft het stimuleren van een leven lang leren. Regelmatig kwam het idee van de opleidingsvouchers aan de orde. Bijvoorbeeld in een advies van de Denktank Leren en Werken in 2009. Een algehele invoering daarvan bleek echter te kostbaar. In 2005 was door de ministers van SZW en OCW wel de Projectdirectie Leren en Werken opgericht met als doel ervoor te zorgen dat meer werkenden en werkzoekenden werden gestimuleerd om verder te leren en dat het opleidingsniveau van de beroepsbevolking omhoog zou gaan. Deze directie, die in 2010 volgens plan werd opgeheven, werd opgevolgd door het Programma Leren en Werken. Voor de uitvoering daarvan werden de Leerwerkloketten opgericht, waarvan er nu 32 bestaan. Dit zijn regionale samenwerkingsverbanden van onderwijs, ondernemers en overheid (gemeenten en UWV). Ze werken samen met andere onderwijs- en arbeidsmarktpartijen waaronder de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), sectoren en brancheverenigingen, het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt voortijdige schoolverlaters (RMC) en het midden- en kleinbedrijf. Gezamenlijk ontwikkelen zij activiteiten, arrangementen, producten en diensten die de aansluiting tussen opleidingen en arbeidsmarkt verbeteren, met scholing als belangrijkste instrument. Mooi, maar de vraag wie al dat leren gaat betalen is daarmee nog niet beantwoord.

 

Vorig jaar adviseerde de SER aan onderwijsinstellingen en overheid om maatwerk te organiseren in het onderwijsaanbod voor volwassenen.[3] Vervolgens vroeg minister Engelshoven van OCW onlangs aan de SER een nationaal akkoord voor te bereiden over leven lang leren met als een van de instrumenten een individuele leerrekening. De brancheorganisaties ABU, Cedris , NRTO en OVAL, die zich bezig houden met uitzendwerk, trainingen en re-integratie, weten al hoe.[4] In 2017 adviseerden zij voor iedere werkende of werkzoekende een fiscaal gunstige opleidingsspaarrekening waarop ook sociale partners en overheid geld kunnen storten (de Persoonlijke Ontwikkelrekening). Niemand durft echter nog de relatie te leggen met sociale-zekerheidsfondsen zoals de OECD adviseerde en de voorstellen van Gösta Rehn zijn nog verder uit beeld. Jammer, want nu is het gevaar groot dat de discussie over leven lang leren inderdaad een leven lang leuteren wordt.


 

 



[1] Manpower and Social Policy in the Netherlands, OECD , Parijs, 1967. Manpower policy in Germany, Verslag van een onderzoek door A. Bernfeld, L. H. Klaassen, G. Rehn en H. Ehrenberg, OECD, Parijs, 1974.

[2] G. Rehn, For greater flexibility of working life. The OECD Observer, Parijs, februari 1973.

[3] Leren en ontwikkelen tijdens de loopbaan, SER, Den Haag, maart 2017.

[4] Aan de slag met een Leven Lang Ontwikkelen, ABU/Cedris /NRTO /OVA, 2017.