Vertrouwen in de uitgestelde toekomst

Het kabinet-Rutte III is eindelijk geïnstalleerd. Daaraan ging veel tijd vooraf met als resultaat een  maar liefst 70 pagina’s tellend regeerakkoord, Vertrouwen in de toekomst, bestaande uit meer dan 500 concrete afspraken. Geen teken van veel onderling vertrouwen. Of Nederland hiermee terecht vertrouwen in de toekomst mag hebben, betwijfel ik. Die toekomst lijkt te worden vooruitgeschoven. Deze conclusie trek ik niet alleen uit het regeerakkoord, maar ook uit de discussie naar aanleiding daarvan. Waarom?

 

1.  Nederland is met veel moeite uit het economische dal gekropen. Omdat Nederland voldoet aan de Europese begrotingscriteria is er volgens het akkoord ruimte voor meer bestedingen van vooral de hardwerkende Nederlanders. Een forse belastingverlaging moet dat mogelijk maken. Het akkoord voert op deze wijze een procyclisch beleid. Het CPB wijst daar ook op: omdat bij het huidige beleid de overheidsfinanciën op termijn niet houdbaar zijn, zal “op enig moment in de toekomst uitgavenverlagingen dan wel inkomstenverhogingen nodig zijn”. Met andere woorden: voer de voorgestelde belastingverlagingen niet door.

 2.  Dit geldt ook voor de verlaging van de vennootschapsbelasting en afschaffing van de dividendbelasting. De economische problemen van de afgelopen jaren werden mede veroorzaakt door een fors spaaroverschot dat bij bedrijven en hun eigenaars bleef liggen en niet werd aangewend om de economie te versterken. Dan ga je toch niet de belastingen verlagen waardoor de winsten nog verder toenemen?

 3.  De middengroepen hebben prioriteit. Dat is te begrijpen want daar zitten de meeste kiezers. Eindelijk kunnen zij genieten van de economische groei. De niet-werkenden die zonder succes naar een baan zochten, de arbeidsongeschikten en ouderen vallen buiten het beeld. We zien het in de ontwikkeling van de koopkracht: die neemt vooral toe voor hen met een inkomen hoger dan 175% van het minimumloon.

 4.  Hoe zit het met de werkgelegenheid? De toename daarvan is met 1% maar matig. Desondanks ontstaan nu al aanpassingsproblemen, die het nieuwe kabinet terecht wil bestrijden door meer vakonderwijs, rekening houdend met de regionale arbeidsmarktsituatie. Het erkent dat de flexibilisering is doorgeschoten. Daarom moeten flex minder flex en vast minder vast worden. Daardoor dreigt wel vast vooral flex te worden. Dat mag toch niet de bedoeling zijn?

 5.  Voorzienbare demografische ontwikkelingen veroorzaken een stijging van de zorgkosten, die het kabinet wil ombuigen. In de toekomst zal er dus meer mantelzorg nodig zijn. In een maatschappij gericht op de hardwerkende middengroepen zijn de zorgbehoevenden een last en die mogen dat kennelijk voelen.

 6.  Het nieuwe kabinet wil zwaar inzetten op de klimaatproblematiek. Omdat Nederland tot nu toe achterloopt, is dat toe te juichen. Om iedereen al vast eraan te laten wennen dat daarvoor op termijn de lasten zullen toenemen, ware het handig geweest nu al maatregelen te nemen zoals rekening-rijden voor het particuliere autoverkeer en verlaging van de  toegestane maximum snelheid. Ook zou het niet onverstandig zijn om het geld dat wordt ingezet voor verbetering van de infrastructuur, vooral te benutten voor het openbaar vervoer en versterking van dijken.

 

Volop voer voor de oppositie, zou je dus zeggen. Haar opstelling valt echter tegen. Uiteraard heeft ze kritiek op de lastenverlichting waarvan niet iedereen in gelijke mate profiteert. Maar over een procyclisch beleid hoor je geen woord. Eigenlijk worden de hoofdlijnen van het financieel-economisch beleid van het kabinet Rutte II gecontinueerd en breed onderschreven. Geen politieke partij durft het aan om op dit moment de grootste problemen, nu en in de toekomst (demografische en klimaatontwikkeling en wereldarmoede) prioriteit te geven door de financiële ruimte die er is volledig daarop in te zetten. We stellen de toekomst nog even uit.   De vraag blijft, hoe het zit met het vertrouwen?