Openstaande vacatures: geen probleem?

Het kon niet uitblijven. De economie trekt aan en dus stijgt het aantal openstaande vacatures. Dat waren er in het eerste kwartaal van dit jaar maar liefst 184.000. En dat bij een aantal werklozen van 446.000. Er moet dus behoorlijk veel mis zijn met het Nederlandse werkgelegenheidsbeleid. Het NOS-journaal sprong er vorige maand boven op. Het liet een werkgever aan het woord die niet aan geschikt technisch personeel kon komen en daarom overwoog buitenlanders aan te trekken. Helaas vroeg de reporter niet door met twee vragen: 1. wat heeft u zelf de afgelopen jaren gedaan om dit probleem te voorkomen en 2. wat voor arbeidscontract biedt u aan? In de antwoorden op deze twee vragen schuilt het grootste probleem in de dismatch tussen vraag- en aanbod op de arbeidsmarkt.

 

Wat heeft Nederland gedaan om het tekort aan geschikt personeel te voorkomen? Om hierop een goed antwoord te geven, is het nuttig naar het verleden te kijken. De grootste economische crisis die Nederland ooit meemaakte was die van de Tweede Wereldoorlog. Vanaf eind jaren veertig werkte Nederland eendrachtig aan de wederopbouw. Werkgevers investeerden en tuigden bedrijfsscholen op om aan geschikt personeel te komen. Werknemers waren bereid hun steentje bij te dragen in de vorm van loonkostenmatiging. De overheid ondersteunde de economie met een actief industriebeleid en bouwde een sterk arbeidsvoorzieningsapparaat. Belangrijk onderdeel daarvan waren de Centra Vakopleiding voor Volwassenen, die met succes werkzoekenden binnen twee jaar een erkende vakopleiding gaven. Na het RSV-debacle werd in de jaren tachtig het industriebeleid afgeschaft. Begin 21e eeuw werd het arbeidsvoorzieningsapparaat ontmanteld en werden de centra vakopleiding opgeheven ondanks positief evaluatie-onderzoek. Frappant detail daarbij is dat PvdA-ministers een belangrijke rol speelden bij zowel de opbouw als de afbraak van dit arbeidsvoorzieningsapparaat.

 

Wat kwam er voor in de plaats? Weinig. In elk geval niet een actief anti-cyclisch beleid waarbij juist in de goede tijden geïnvesteerd wordt voor de toekomst. De bemiddelingstaken van Arbeidsvoorziening werden ondergebracht bij UWV en gemeenten. Richtsnoer daarbij is de zogenaamde schadelastbeperking. Doel is het terugdringen van het beroep op een sociale uitkering en niet het voorzien in een geschikte arbeidsplaats voor de werkzoekende. Dus: als re-integratie, bijvoorbeeld scholing, meer kost dan de uitkering wordt veelal geen re-integratie toegepast. Passende scholing zou ook moeilijk zijn, want de ROC’s bieden niet het praktijkgerichte maatwerk van de centra vakopleiding. De instellingen voor beroepsonderwijs hebben in onderlinge concurrentie eerder als doel het werven van zoveel mogelijk studenten dan adequaat voorzien in een arbeidsmarktbehoefte. Dat geldt inmiddels evenzeer voor het universitair onderwijs. Zo schrijft de rector magnificus van de Rijksuniversiteit Groningen, Elmer Sterken, in het alumniblad Broerstraat 5 van juli jl. dat zijn universiteit in China een universiteit opzet omdat in Groningen verder groeien lastig is.

 

Ook werkgevers doen weinig. De financialisering is bij hen doorgeslagen. Doel van het bedrijf is niet meer continuïteit nastreven, maar de aandeelhouderswaarde maximeren. Daardoor wordt er meer geïnvesteerd in het opkopen van bedrijven dan in duurzame investeringen, en pas in de laatste plaats in personeel. Investeren in de ontwikkeling van medewerkers is vanwege de toenemende flexibilisering van arbeidsrelaties ook steeds minder interessant voor een bedrijf.

 

Wat nu? De economie zal nog wel enkele jaren aantrekken. Maar zo lang er geen anti-cyclisch economisch beleid wordt gevoerd kun je voorspellen dat er binnen tien jaar weer een economische inzinking komt met stijgende werkloosheid. Hoe is dat te voorkomen? Het antwoord ligt in het verleden. Zorg er in ieder geval voor dat er weer een sterke arbeidsvoorziening komt, zorg voor goede en snelle vakopleiding, beperk de flexibilisering van de arbeidscontracten en investeer de opbrengsten van de economische groei niet in meer particuliere en publieke consumptie, maar in meer duurzame investeringen, die hun profijt opleveren als er een eind is gekomen aan de huidige groei.